Antwoord bij rekenopgave 4.4

Laat met een toets zien dat de twee dimensies niet onafhankelijk (orthogonaal) van elkaar zijn. Met andere woorden, laat zien dat zij samenhangen.

Wanneer het verband tussen de twee dimensies lineair is, kan de correlatiecoëfficiënt gebruikt worden. We weten dit niet dus is het veiliger om de rangcorrelatie te gebruiken als associatiemaat. Dit is bovendien de enige associatiemaat waarvoor we de waarde weten: 0,64.
We moeten dus een toets op de rangcorrelatiecoëfficiënt uitvoeren. Aangezien het aantal waarnemingen boven de 30 ligt (N = 110), mogen we de toets uitvoeren met de t-verdeling.
De nulhypothese is dan H0: ρs = 0 (voor een tweezijdige toets) of H0: ρs ≤ 0 (voor een eenzijdige toets wanneer je alleen een positieve samenhang mogelijk acht).
Het aantal vrijheidsgraden bij deze toets is gelijk aan N - 2 = 110 - 2 = 108. De rechter kritieke waarde met 5% significantieniveau bij een tweezijdige toets is 1,984 (bij het aantal vrijheidsgraden in de tabel in Bijlage 2 die er het dichtst onder ligt, namelijk df = 100) of 1,96 wanneer je de t-verdeling benadert met een z-verdeling. Bij een eenzijdige toets op 5% significantieniveau is de kritieke waarde 1,660 of 1,65. Het (rechter deel van het) verwerpingsgebiedgebied begint steeds met de kritieke waarde.
Bereken de t-waarde die hoort bij de rangcorrelatiecoëficiënt die in de steekproef gevonden is:

De berekende t-waarde is hoger dan elk van de genoemde kritieke waarden, dus het resultaat is bij elke toets significant.
Interpretatie: "Er is een significante samenhang tussen de scores van kinderen op beide dimensies van mediawijsheid, rs = 0,64, p < 0,05, waarbij kinderen die hoger scoren op de ene dimensie over het algemeen ook hoger scoren op de andere dimensie."