Antwoord bij vraag 7.5

1. Welke van de gerapporteerde toetsen is het meest geschikt om de eerste onderzoekshypothese te beantwoorden? Motiveer uw antwoord en geef de naam van de toets.

De tweewegs-variantieanalyse omdat we een interval (afhankelijke) variabele hebben en twee (onafhankelijke) nominale variabelen/groepsvariabelen NB het aantal groepen op de nominale variabelen is niet relevant omdat er meer dan één (onafhankelijke) nominale variabele is.

2. Wat zijn de statistische nulhypothesen bij deze toets (vraag1)?

Hoofdeffect omroep: H0: µNCRV = µTROS = µVARA = µRTL5
Hoofdeffect prime-time: H0: µprime-time = µniet prime-time
Interactie-effect omroep * prime-time: H0: µNCRV*prime-time = µNCRV*niet prime-time = µTROS*prime-time = µTROS*niet prime-time = µVARA*prime-time = µVARA*niet prime-time = µRTL5*prime-time = µRTL5*niet prime-time
NB het moet duidelijk zijn dat het om de populatiegemiddelden gaat en om welke populatiegemiddelden. In plaats van de namen van de omroepen en wel/niet prime-time mag er ook 1,2,3,4 en 1*1, 1*2 (niet alle 8 combinaties hoeven uitgeschreven te zijn) staan, maar dan moet uit de omschrijving (bijvoorbeeld: 'hoofdeffect omroep') wel duidelijk zijn over welke groepsvariabele(n) de nulhypothese gaat.

3. Bespreek de voorwaarden voor deze toets (vraag 1) en beargumenteer of er aan voldaan is.

De groepen/steekproeven moeten gelijke populatievarianties hebben of de groepen/steekproeven moeten even groot zijn. Aan de eerste voorwaarde is voldaan: Levene's toets is niet significant (maar de kleinste subgroep (N = 19) is meer dan 10% kleiner dan de grootste subgroep (N = 22))
NB andere voorwaarden, zoals een normale verdeling in de (deel)populatie(s), interval meetniveau, aselecte en onafhankelijke steekproeven etc. mogen ook genoemd worden.

4. Tussen welke omroepen is er in 2011 een significant verschil in de mate waarin zij mensen belachelijk maken in hun amusements-programma's? NB de onderzoeker heeft hierover vooraf geen hypothesen geformuleerd.

Er is alleen een significant verschil (op 5% significantieniveau met Bonferroni correctie) tussen: NCRV en TROS. NB We moeten naar de posthoc-toetsen kijken (en niet naar de t-toets) omdat er vooraf geen hypothesen zijn geformuleerd over de verschillen tussen specifieke omroepen.

5. Interpreteer alle resultaten van deze toets (vraag1) zoals voorgeschreven is in het vak Inferentiële Statistiek.

- Vermeld het soort variantieanalyse dat is uitgevoerd: tweewegs-variantieanalyse. NB General Linear Model Univariate is ook goed.
- Maak duidelijk wat de eenheden (afleveringen van amusementsprogramma's) en variabelen (omroep, prime-time en (schaal) mensen belachelijk maken) in het onderzoek zijn.
- Vermeld de significantie, het toetsresultaat en de grootte voor elk effect op de juiste manier (de effectgrootte bereken je eenvoudig handmatig):

- Vermeld de gemiddelde scores van de groepen met hun standaarddeviaties voor de significante effecten: - Vermeld tussen welke groepsgemiddelden er significante verschillen gevonden zijn in de posthoc-toets met het gemiddelde verschil (Mverschil) en de bijbehorende overschrijdingskans (p): NCRV versus TROS: Mverschil = (-)0,86, p = 0,036.

6. Geef een antwoord op de eerste onderzoekshypothese.

Zoals de onderzoeker verwacht zijn er verschillen tussen de omroepen in 2011 wat betreft de mate waarin hun amusementsprogramma's mensen belachelijk maken maar anders dan de onderzoeker verwacht gebeurt dat meer buiten prime-time dan op prime-time.

7. Welke van de gerapporteerde toetsen is het meest geschikt om de tweede onderzoekshypothese te beantwoorden? Motiveer uw antwoord en geef de naam van de toets.

De t-toets voor gepaarde waarnemingen/afhankelijke steekproeven omdat we een interval (afhankelijke variabele) hebben die herhaald/tweemaal gemeten is.

8. Interpreteer alle resultaten van deze toets (vraag 7) zoals voorgeschreven is in het vak Inferentiële Statistiek en beantwoord de tweede onderzoekshypothese.

- Vermeld de gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van de twee variabelen: in 2009 M = 2,71, SD = 1,54 en in 2011 M = 3,47, SD = 1,48.
- Maak duidelijk wat de variabele en de eenheden zijn: de mate waarin deelnemers belachelijk gemaakt worden en (afleveringen van) amusementsprogramma's.
- Geef de waarde van de toetsingsgrootheid t, het aantal vrijheidsgraden, de precieze overschrijdingskans en de effectgrootte in de juiste volgorde: t (159) = -17,55, p < 0,001, d = 1,39.
Berekening: d = (|MV - μV|) / sV = (|-0,755 - 0|) / 0,544 = 0,755 / 0,544 = 1,388.
- Bespreek en vermeld het betrouwbaarheidsinterval (Confidence Interval, CI) van het gemiddelde: met 95% zekerheid ligt het gemiddelde verschil tussen 2009 en 2011 in de populatie tussen -0,84 en -0,67.
- De tweede onderzoekshypothese komt uit: de gemiddelde mate waarin de amusementsprogramma's kwetsen, is toegenomen (tussen 2009 en 2011).

9. Welke (van de) gerapporteerde toets(en) had(den) om technische redenen niet uitgevoerd mogen worden? Motiveer uw antwoord.

De regressie-analyse had niet uitgevoerd mogen worden want de omroep variabele heeft geen interval/ratio meetniveau (of: is niet omgezet in dichotomieën/dummy variabelen).