Antwoord bij vraag 7.7

1. Welke analysetechniek heeft de onderzoeker hier toegepast om zijn onderzoeksvaag te beantwoorden? Leg uit of dit hier de optimale techniek is in verhouding tot de ander technieken die je kent.

Hier is tweewegs-variantieanalyse toegepast. Dit is de optimale techniek want de onderzoeker heeft (1) een interval/ratio afhankelijke variabele en alleen nominale onafhankelijke variabelen (groepsindelingen) en (2) meer dan één onafhankelijke variabele (of: de onderzoeker wil een interactie-effect onderzoeken, anders waren losse t-toetsen even goed/eenvoudiger geweest).

2. Wat zijn de nulhypothesen die getoetst worden in alle gepresenteerde output?

Let op: er worden in totaal vier nulhypothesen getoetst:

  1. Hoofdeffect training: H0: μ1 niet gevolgd = μ2 wel gevolgd.
  2. Hoofdeffect schooltype: H0: μ1 LBO = μ2 HAVO = μ3 VWO.
  3. Interactieeffect trainingxschooltype: H0: μ1 niet gevolgd x 1 LBO = μ1 niet gevolgd x 2 HAVO = μ1 niet gevolgd x 3 VWO = … = μ2 wel gevolgd x 3 VWO.
  4. Homogeniteit van varianties (Levene's toets): H0: σ21 niet gevolgd x 1 LBO = σ21 niet gevolgd x 2 HAVO = σ21 niet gevolgd x 3 VWO = … = σ22 wel gevolgd x 3 VWO.

NB bij het interactie-effect en de toets op homogene varianties hoeven niet alle 6 subgroepen apart genoemd te worden; duidelijk moet zijn dat het hier om de subgroepen gaat.

Bij de hoofdeffecten en het interactieeffect van de variantieanalyse kunnen ook de volgende nulhypothesen gegeven worden:
H0: σ2tussen/between / σ2binnen/within = 1 of H0: σ2tussen/between = σ2binnen/within
mits duidelijk wordt over welke factor/groepen het effect gaat.
Bijvoorbeeld Hoofdeffect training: H0: σ2tussen trainingsgroepen / σ2binnen trainingsgroepen = 1.

De hypothesen mogen ook in woorden woorden gegeven, maar dan moet duidelijk zijn dat het om gemiddelden of varianties in de populatie gaat.

3. De onderzoeker beweert dat de toets tweezijdig is. Leg uit of hij gelijk heeft.

De onderzoeker heeft ongelijk want een F-toets in een variantieanalyse is altijd eenzijdig.

4. Aan welke voorwaarden voor de analysetechniek is voldaan en aan welke niet? Motiveer je antwoord.

Voorwaarden voor tweewegs-variantieanalyse:

  1. De afhankelijke variabele moet minstens op interval niveau gemeten zijn.
    Op grond van de beschrijving (schaal van 1 tot 9) mogen we uitgaan van minstens interval meetniveau (zelfs als het categorieën zijn, zijn het er voldoende om van interval meetniveau uit te gaan).
  2. De groepen kunnen beschouwd worden als onafhankelijke steekproeven. Proefpersonen zijn ofwel in de ene (sub)groep, ofwel in een andere (sub)groep ingedeeld. Of: het gaat hier niet om herhaalde (afhankelijke) metingen.
  3. De groepen hebben gelijke varianties voor de afhankelijke variabele in de populatie OF de groepen zijn ongeveer even groot. De toets op homogene varianties is niet significant, dus aan de voorwaarde is voldaan. NB Het gaat om de subgroepen en die zijn niet even groot (de grootste en kleinste verschillen meer dan 10% in omvang).
NB de voorwaarde dat het om een aselecte steekproef gaat hoeft niet apart genoemd en geëvalueerd te worden aangezien het standaard om aselecte steekproeven gaat in IS.

5. Op welk(e) punt(en) klopt de interpretatie van de onderzoeker niet met de resultaten? Geef aan hoe het wel moet. Kijk zowel naar de inhoud als vorm (richtlijnen van het vak Inferentiële Statistiek) van de interpretatie.

NB geef expliciet aan wat de onderzoeker fout doet.

6. Interpreteer het resultaat dat de onderzoeker niet bespreekt. Welke aanvullende toets(en) heb je nodig om dit resultaat te interpreteren?