Opdracht werkgroep week 2

Media-exposure is een belangrijke variabele in veel communicatie-onderzoek. De variabele is echter lastig te meten. In het databestand zijn drie verschillende metingen (operationaliseringen) van media-exposure uitgeprobeerd op 224 respondenten. Alledrie de operationaliseringen gebruiken een schaal van 0 (geen media-exposure) tot 10 (veel media-exposure).

a. Bij welke operationalisering is de kans het grootst om hele hoge scores (boven de 8) te vinden?

b. Welke proportie van alle scores ligt minstens twee standaardafwijkingen boven of onder het gemiddelde bij de eerste operationalisering (variabele exposure1)? Welke proportie verwacht je in een normaalverdeling?

c. Zijn er uitbijters (outliers) en extreme waarden bij de drie operationaliseringen?

d. De onderzoekers willen graag een normaal verdeelde variabele. Welke operationalisering raad je aan? Leg uit waar je op let wanneer je beoordeelt of een verdeling normaal is.

e. Wat is de kans dat een willekeurig getrokken respondent uit deze dataset een media-exposure (methode 2) score heeft van 3 of minder? En wat is de kans wanneer deze media-exposure (methode 2) normaal verdeeld zou zijn?

f. Tussen welke waarden ligt de middelste 80 procent van alle scores op media-exposure (methode 1) in deze dataset? En wat zouden deze waarden zijn wanneer de verdeling normaal was?

Databestand: media_exposure.sav