In een experiment met een aslecte steekproef van Nederlandse adolescenten is nagegaan welke versie van een reclamecampagne voor sportkleding het meeste effect heeft op de koopintentie. De koopintentie is gemeten met 6 items die samen een betrouwbare en valide schaal vormen die loopt van 1 (absoluut geen koopintentie) tot 9 (maximale koopintentie) met een vrijwel normale verdeling.
In campagne A prijst een Nederlandse topvoetballer de sportkleding aan. In campagne B gebeurt dit door een Britse komiek en in campagne C wordt de sportkleding gedragen door jonge maar onbekende modellen.
Van elke campagne is een versie voor dagblad en voor televisie. De onderzoeker wil niet alleen weten welke campagne het sterkste effect heeft op de koopintentie maar ook via welk medium de campagne het beste kan worden gevoerd.
De scores van de 24 proefpersonen op de koopintentieschaal staan in onderstaande tabel.
Televisie | Dagblad | |
Campagne A | 4 | 7 |
6 | 5 | |
5 | 6 | |
5 | 4 | |
Campagne B | 8 | 2 |
9 | 3 | |
8 | 2 | |
7 | 2 | |
Campagne C | 5 | 4 |
3 | 5 | |
4 | 4 | |
6 | 6 |
1. Welke analyse moet je uitvoeren om de vraag van de onderzoeker te beantwoorden?
2. Wat zijn de statistische nulhypothesen?
3. Vul de tabel die hieronder staat verder in.
SS | df | MS | F | p | |
Medium | 16,667 | ||||
Campagne | |||||
Medium * Campagne | |||||
Fout | |||||
Totaal | 86,000 |
5. Interpreteer de resultaten volgens de richtlijnen van het vak IS. NB standaarddeviaties hoeven niet vermeld te worden.
6. Wat is de conclusie van de onderzoeker over de meest effectieve reclamecampagne?